‘Da vicino nessuno è normale’ 

Arbeidsrehabilitatie in maatschappelijke context

‘Da vicino nessuno è normale’ is het devies van Olinda, een organisatie die gelieerd is aan de voormalige psychiatrische inrichting Paolo Pini in Milaan, Italië. Voorzitter van deze stichting is Thomas Emmenegger, psychiater, van oorsprong Zwitser, maar al weer lange tijd werkzaam in Italië. Zijn belangrijkste ervaringen met de psychiatrie deed hij op in Triëst. Vanaf 1992 is hij verbonden aan Paolo Pini, waar hij probeert een nieuwe invulling te geven aan de sociale psychiatrie. Eind september 1999 was Emmenegger in Nederland op uitnodiging van Jan Kok, en met financiële ondersteuning van de stichting ‘De Open Ankh’. Jan Kok heeft Olinda bezocht en de contacten gelegd die hebben geleid tot onderstaand interview, waarbij duidelijk wordt dat rehabilitatie in Italië maatschappelijker wordt ingevuld dan in Nederland.

 

Toen Emmenegger in 1992 in Milaan aankwam was het psychiatrisch ziekenhuis Paoli Pini, geheel in strijd met de Italiaanse wet, een gesloten instelling. De afbouw en transformatie van de inrichting - het openstellen van het terrein en de gebouwen - vond sindsdien plaats. Het ging langzaam, maar dat was volgens Emmenegger geen probleem. Hij vat de transformatie van de psychiatrische inrichting in nieuwe structuren op als een belangrijk leerproces, waarvan zowel de medewerkers als de psychiatrische patiënten kunnen profiteren. Iets veranderen betekent onderzoeken hoe iets in elkaar zit en nagaan wat nodig is om verandering tot stand te brengen. Dat betekent een beroep doen op vaardigheden die wel aanwezig zijn, maar waar tot dan toe geen gebruik van werd gemaakt. Het aanboren van die vaardigheden vormt een belangrijk element van het leer- en transformatieproces. Emmenegger ontleent dat inzicht aan de ervaringen die hij in Triëst heeft opgedaan. Uitgangspunt is de sociale omgeving op een democratische wijze te veranderen, waarbij het niet alleen gaat om het creëren van inspraak, maar om een daadwerkelijke vormgeving daarvan door de betrokkenen. In Triëst bleken de sociale coöperaties een belangrijk vehikel in de transformatie van de psychiatrische inrichting in structuren die leiden tot maatschappelijke participatie.

Het concept sociale coöperatie

Emmenegger: "In Italië spreken we van ‘impresa sociale’. Dat concept wordt zeer verschillend gebruikt. Soms bestaat het in de letterlijke betekenis van het woord als een soort sociale firma. In Milaan proberen wij dit concept veel breder toe te passen. Het bestaat bij ons uit drie elementen.

 

Het eerste noemen we het ‘ondernemingsbereik’, wat staat voor het proces van ondernemen op zich, dat een zeker risico in zich bergt. We noemen het ook wel het ‘risicobereik’. Dit is het proces van het ontwikkelen van activiteiten, van het maken van plannen, het opstellen van budgetten. Het is iets waar veel en verschillende vaardigheden voor worden vereist. Dit ondernemingsbereik is verbonden met arbeid. Ik geloof dat arbeid voor mensen in de psychiatrie een belangrijk onderwerp is, dat je niet eenvoudig kunt overlaten aan organisaties, die arbeid regelen.

 

Het tweede element noemen we het ‘leerbereik’. De activiteiten of plannen ontwikkelen we op een procesmatige manier. Daarbij beginnen we heel fundamenteel. We stellen bijvoorbeeld eerst de vraag ‘wat willen we?’, ‘welk beroep willen we uitoefenen?’ Je creëert eerst oriënteringsmogelijkheden, waarbij je mensen laat afvragen wat ze willen. We voegen daaraan toe dat het iets met andere mensen moeten zijn.

 

Dat brengt me bij het derde aspect van de impresa sociale, dat je de ‘sociale actie methode’ zou kunnen noemen. Wij ontwikkelen projecten die een relatie hebben met de sociale context. Ik ontwikkel geen trajecten die zich in het luchtledige of binnen een beperkte ruimte bevinden. Ik doe dingen met andere mensen, betrek andere organisaties erbij die niet noodzakelijk tot de psychiatrie behoren, maar die betekenisvol voor het project kunnen zijn. Ik probeer netwerken te creëren, ik wend mijn energie aan om de straat op te gaan, om te exploreren, om nieuwe ervaringen op te doen en contacten te leggen. Deze drie aspecten, - het risicobereik, de leermethode en de sociale context - vormen de belangrijkste pijlers van ons werk.

Verbouw van de inrichting

In Milaan zijn we met leer- en rehabilitatieprojecten begonnen. Elk leer- en rehabilitatieproject formuleerde een doel dat men in een jaar wilde bereiken. Een belangrijke regel was dat de medewerkers en patiënten iets moesten proberen tot stand te brengen dat niet alleen voor henzelf, maar ook voor anderen betekenis zou hebben. Er ontstonden zo heel goede en zinnige producten. En groep heeft bijvoorbeeld de oude sanitaire ruimte van de psychiatrische inrichting omgebouwd tot een beauty center, terwijl een andere groep ruimten tot woon-slaapkamers heeft omgebouwd.

 

We probeerden toen in het klein onze methode uit: we nodigden ontwerpers uit om mee te praten over de inrichting van de ruimten. Op die manier vergrootten we ons netwerk. We waren heel tevreden met het eindresultaat, maar het probleem was dat we er veel te grote verwachtingen van hadden. We nodigden heel veel mensen uit voor de opening, maar er kwam niemand opdagen. Ja, wat mensen uit kleine kring, vrienden, degenen die moesten komen, maar verder niemand. En waarom zou iemand komen? Wie heeft er interesse voor deze projecten? Dat was voor ons een heel existentiële vraag. We wilden niet dat de projecten alleen voor ons van betekenis zouden zijn. We concludeerden daarom dat we de zaken anders moesten aanpakken. Ten eerste was het belangrijk ons netwerk te vergroten. We moesten een project ontwikkelen dat echt betekenis zou hebben voor de brede sociale context. Ten tweede moesten de projecten continuïteit bieden, want als de betekenis de dag erna weg was, had het geen zin.

Openstellen van de inrichting

We hebben toen projecten ontwikkeld, die zeer bewust gepland waren en zorgvuldig opgebouwd. We besloten een groots stadsfeest te organiseren. In feite een waanzinnig project, want hoe zouden wij dat nu kunnen doen. We zijn begonnen ons af te vragen hoe mensen tegen Paolo Pini aankijken. Dat heeft een bepaalde naam in de stad. Elke Milanees kent die betekenis, ook kleine kinderen weten het al: wie gek is gaat naar Paolo Pini. We wilden iets aan dat beeld doen. Mensen die Paoli Pini verlaten worden ook met dat beeld geconfronteerd. We namen een jaar voorbereidingstijd voor het feest. In die tijd zijn we hoofdzakelijk bezig geweest met het ontwikkelen van een netwerk. We hebben deskundige mensen aangetrokken op basis van vrijwilligheid, want we wilden voorkomen dat het beeld ontstond van een feest dat alleen door gekke mensen zou zijn georganiseerd, door bewoners van de inrichting.

 

Het project kwam langzaam op gang. Een groep jonge vrouwen in de buurt toonde interesse. De reden daarvoor was simpel: het gekkenhuis beschikt over een mooi parkachtig terrein, ideaal als speelplaats voor kinderen. Deze vrouwen wilden wel meedoen, als er iets voor hun kinderen zou worden georganiseerd. Daarnaast hebben we vijf à zes personen, intellectuelen, bekende persoonlijkheden uit de stad, gevraagd voor een bijdrage. Ook hebben we een algemene oproep gedaan aan mensen. Iedereen die mee wilde doen aan de organisatie van het feest kon zich bij ons melden. Vanaf de start kregen alle plannen een groot krediet: alles dat werd voorgesteld kon worden gedaan, als het zich aan twee regels hield. Ten eerste mocht niemand iets alleen doen. Men moest een partner zoeken, die ergens anders vandaan kwam en waar men nog niet eerder iets had meegedaan. De tweede regel was dat het produkt voor het feest iets moest zijn dat met personen te maken heeft of dat het personen zou activeren.

 

Onze wijze van organisatie was zeer horizontaal. Eén keer per maand was er op de zaterdagmorgen een grote vergadering, waar de voortgang werd bediscussieerd. Daarnaast waren er werkgroepen, die de projecten uitwerkten. Het resultaat was dat een jaar later er een week lang een heel groot feest plaatsvond op het terrein van Paolo Pini. Er kwamen meer dan 20.000 mensen op af. Dat was een heel cruciale ervaring voor ons. Het feest was heel breed opgezet: er waren discussies over de psychiatrie, er was theater voor kinderen, experimenteel theater, dat gedeeltelijk in ruimten van het gekkenhuis plaatsvond, er was veel muziek, veel te eten en te drinken.

 

Tijdens het feest presenteerden we twee nieuwe projecten: een bar en een boekwinkel. Het barproject kwam voort uit een leerproject, waarbij de mensen gedurende twee jaar een cursus hadden gevolgd om barkeeper te worden en tegelijkertijd bouwden ze de barruimte op. Dat project kostte veel tijd. We hebben daarvoor twee beroemde designers aangetrokken, die zorg zouden dragen voor de kwaliteit van het produkt. Belangrijk was dat deze twee designers zich aan één regel hielden: zij mochten geen oplossingen aandragen. Ze moesten enkel toezien op de kwaliteit. Ze hebben aan vergaderingen van de werkgroep deelgenomen en bespraken met de deelnemers de plannen door. De projecten zelf werden door onze deelnemers uitgevoerd. Dat kostte erg veel tijd, maar als de designers zelf meteen met een kant en klare oplossing waren gekomen, dan wisten wij niet op welke vaardigheden we een beroep konden doen.

 

Continuïteit ontwikkelen

 

We vonden het feest een succes. We hadden een sociale context ontwikkeld en dat moest verder gaan. Ons probleem was echter dat we een project hadden opgezet met een eenmalig karakter, terwijl we eigenlijk continuïteit voorstonden. We besloten het incidentele karakter te institutionaliseren en een festival ervan te maken. Dat festival heet ‘Da vicino nessuno è normale’ (‘van dichtbij is niemand normaal’). Het festival duurde niet een week, maar twee maanden. Er was theater, film en muziek.

 

We wilden er geen starre artistieke structuur aan geven en de methode handhaven om een beroep te doen op de sociale omgeving. We hebben kunstenaars gevraagd medewerking te verlenen. Daar waren ook beroemde kunstenaars bij, die gratis kwamen en accepteerden dat de organisatorisch-technische omgeving bescheiden van aard was. We hebben er goed opgelet dat we een goede en open sfeer creëerden. We zorgen ervoor dat de genodigden alle aandacht kregen, ze konden blijven slapen en eten. Die sfeer zorgde ervoor dat de kunstenaars het volgende jaar weer wilden meedoen.

 

Naast dit sociale actie aspect was de presentatie van onze projecten een belangrijk motief voor de organisatie van het festival. We wilden dat mensen kennis namen van onze projecten. De omgeving speelde ons daarbij parten, want het gekkenhuis ligt ver van het centrum en ook de bar ligt nogal afgelegen in het gebouw. We zijn daarom doorgegaan met het organiseren van het festival. De eerste keer vond het in 1997 plaats, de tweede maal in 1998 en in 1999 was de derde keer. Het duurt nu 3 maanden tijdens de maanden juni, juli, augustus. Elke avond vindt er iets plaats.

Naar een nieuwe sociale psychiatrie

Kennen jullie de fabel van Lafontaine? Een vos heeft honger, ziet boven hem druiven hangen en denkt ‘oh die druiven wil ik hebben, maar ze hangen zo hoog’. Hij kan er niet bij en besluit daarom de druiven niet te plukken hoeveel zin hij er ook in heeft. Deze fabel is een goede metafoor om te laten zien dat iemand zich ergens bij neerlegt, vermijdt om iets te realiseren, om te exploreren. Dat willen we voorkomen. Je moet als organisatie steeds proberen om inventief te zijn en het is belangrijk dat mensen dat leren. Je probeert mensen te leren nieuwe betrekkingen aan te gaan, netwerken te vormen, grenzen van organisaties te overschrijden. Je moet naar buiten gaan, de deuren open maken. Dat is vooral in de psychiatrie heel belangrijk. Mensen worden met problemen geconfronteerd, die angsten oproepen, die bedreigend zijn of die depressief maken.

 

De meest eenvoudige oplossing die je als psychiater dan kunt kiezen is de deur dicht te doen. Ik probeer wat ik kan en verder niet, want ik ben alleen, werk met weinig bronnen en heb met mensen te doen die vaak zeer complexe problemen hebben. Een probleem dat met de sociale reproduktie, met eten, slapen, wonen of werken, te maken heeft, probeer je vanuit een klinische visie op te lossen. Dat is naar mijn mening fout. Mijn achtergrond als psychiater is zeer belangrijk voor mij. Ik heb veel van mijn opleiding geleerd en heb dat soms ook zeer direct nodig. Maar naar mijn mening is alleen het volgen van een klinische opleiding volstrekt ontoereikend om als psychiater werkzaam te kunnen zijn. Een psychiater moet ook veel andere dingen leren. Men moet op de hoogte zijn van leertheorieën, van het ontwikkelen van vaardigheden in mensen en daarnaast van het opbouwen van netwerken. Als je een goed rehabilitatieproces tot stand wil brengen, dan moet je dat als psychiater kunnen. Tegelijkertijd motiveert het, als je naast het werk ook visies kunt ontwikkelen, dat wil zeggen complexe samenhangen probeert te begrijpen, de organisatorische en subjectieve aspecten daarvan door- en overziet. Als we als psychiaters elke dag ertoe gedwongen worden aan te zien dat de druiven blijven hangen, dan is dat onbevredigend. Ik geloof dat het een taak is voor artsen om visies te ontwikkelen en verder door te denken. Paradoxaal genoeg was het ontwikkelen van een gekkenhuis twee eeuwen geleden zo’n visie. Er werden heel complexe organisaties opgebouwd om voor mensen te zorgen waarvoor geen plaats was in de maatschappij. Men wou van alles in deze instituties brengen: een hele stad met alles wat daarbij hoort: een bakkerij, een boerderij, van alles. Nu is dat een verouderd model, omdat het zo niet kan functioneren. Maar het grondprobleem blijft hetzelfde. Ik geloof dat als we als psychiaters zouden ophouden maatschappelijke visies te ontwikkelen we enkel zouden blijven repareren."

 

- Fijgje de Boer

 

Heinz Mölders

 

Jan Kok

 

De tekst ‘Da vicino nessuno è normale’ (Van dichtbij is niemand normaal) is ontleend aan een Braziliaans lied van Gaetano Veloso, getiteld: Mucca Profana. Dat lied gaat over een prostitué, die droomt ooit nog eens een ‘normaal’ leven te leiden. De ervaringen met haar klanten doen haar inzien dat ‘van dichtbij niemand normaal’ is. De tekst drukt volgens Olinda treffend het onderscheid uit tussen ‘normaal’ en ‘abnormaal’: de scheidslijn daartussen is geheel arbitrair. De naam Olinda zelf stamt uit een Italiaans boek ‘Le citta invisibele’ van de auteur Italo Calvino. Olinda is in dat boek een bestaande, maar ook een gefingeerde stad, die groeit en groeit, maar geen periferie ontwikkelt. Het groeit vanuit één centrum. Dit gegeven is een soort leidraad dat Olinda in haar werkwijze hanteert.

 

Jan Kok leerde Thomas Emmenegger kennen tijdens een uitwisselingsprogramma van het toenmalige psychiatrische ziekenhuis Licht en Kracht te Assen en het Centro di Formazione Professionale ENAIP di Primavalle te Rome begin jaren negentig (zie Deviant nr 18). Daarna bleef het contact bestaan. In september 1998 en het voorjaar van 1999 bracht Kok een bezoek aan Milaan en maakte kennis met de projecten en werkwijze van Olinda. De activiteiten van Olinda op het terrein van de ex-Ospedale Paolo Pini droegen onder andere bij aan de openstelling van het terrein en bracht een mentaliteitsverandering teweeg bij de medewerkers. Toen Jan Kok Paolo Pini in september ‘98 bezocht was de toegangspoort nog gesloten. Er stonden twee portiers die toezicht hielden op de inkomende en uitgaande bezoekers. In het voorjaar van ‘99 was de poort open. Aan de openstelling was een discussie van 3 jaar voorafgegaan. De medewerkers die langdurig verbonden waren aan Paolo Pini uitten de grootste bezwaren tegen permanente openstelling. Zij waren bang dat patiënten zouden weglopen en dat mensen van buiten, zwervenden en mensen met verslavingsproblemen, binnen zouden komen en de rust in de instelling zouden verstoren. De organisatie van de culturele activiteiten door Olinda leidden uiteindelijk tot een definitieve openstelling van het terrein. Tot die tijd maakten medewerkers, vrijwilligers van Olinda en patiënten gebruik van een alternatieve toegangspoort in de vorm van een groot gat in de muur dat 50 meter verwijderd was van de officiële toegangspoort.

 

Olinda is een organisatie die uit de sociale coöperatie ‘La fabrica di Olinda Società coöperativa sociale’ en de vereniging ‘Associazone Olinda Onlus’ bestaat. De coöperatie heeft als doel het ontwikkelen van arbeidsplaatsen voor mensen met een langdurig psychiatrisch verleden. De coöperatie kent de volgende projecten: een bar, een boekhandel, een meubelmakerij en een multi-media afdeling, waar grafisch werk wordt verricht. Er zijn op dit moment 25 mensen in dienst. Het gaat om mensen met een langdurig psychiatrische achtergrond en langdurig werklozen. Ze worden respectievelijk verwezen door de sociaal-psychiatrische dienstencentra en de sociale dienst van Milaan. Ze verdienen omgerekend in Nederlands geld ongeveer fl 1500 gulden per maand bij een volledige aanstelling. De salarissen worden betaald uit de opbrengsten van de projecten. De vereniging van Olinda bestaat uit projecten, die zich richten op onderwijs, cultuur en communicatie. Het is een vrijwilligersorganisatie met tussen de 50 en 100 leden. De vereniging heeft een open structuur en biedt verschillende mogelijkheden tot participatie. De vrijwilligers helpen mee met de organisatie van het jaarlijkse festival en zijn betrokken bij eenmalige cursorische activiteiten. De totale omzet van Olinda is ongeveer fl 500.000 per jaar. Olinda krijgt financiële ondersteuning van het Europees Sociaal Fonds, het ministerie van Arbeid en Sociale Voorzieningen, de provincie en de stad Milaan.

 

Heinz Mölders